BEST OF ALBUM 50: 40-36

We verlaten het voorportaal van de Schatkamer van de Popmuziek, en treden de ontvangstruimte binnen met het volgende kwintet. Zoals de traditie het tot nu toe voorschrijft, beginnen we opnieuw in het oh zo magische jaar 1967, waar de Summer of Love juist afgelopen is wanneer 13th Floor Elevators op 25 oktober hun meesterwerk Easter Everywhere uitbrengt. De Elevators, aangedreven door de elektrische jug van Tommy Hall, schieten je van de ene kant van de kamer naar de andere, en gunnen je slechts even verpozing tijdens de Dylan cover ‘It’s All Over Now, Baby Blue’.

Hun psychedelische geluid heeft Pink Floyd in 1970 inmiddels achter zich gelaten, aangezien het muzikale klimaat op dat moment vraagt om jezelf heel serieus te nemen; de rockmuziek was namelijk voorbij zijn fase van de adolescentie. Zichzelf serieus nemen, dat kon je wel overlaten aan de mannen van Pink Floyd, die met het symfonische Atom Heart Mother de weg bereiden voor ‘Echoes’, dat een jaar later uitkomt op Meddle .

Neem volledig het tegengestelde van Pink Floyd, en je komt een jaar later uit bij zuiplap Harry Nilsson, in badjas en met pijpje in de hand. Nilsson weet ook wel dat ie eigenlijk volwassen moet worden, maar droomt liever wat verder. Gelukkig voor hem waren die dromen muzikaal dik in orde, zodat hij daarna weer lekker kon gaan zuipen met Lennon.

Neem volledig het tegengestelde van Harry Nilsson, en je komt in hetzelfde jaar uit bij Marvin Gaye. Gaye wil muzikaal heel graag volwassen worden en besluit om te stoppen met zijn kenmerkende zoetgevooisde liefdesliedjes. Gaye besluit een protestalbum te maken, ook al vindt platenbaas Berry Gordy het helemaal niks, en schrijft geschiedenis.

Net zoals voor deze muzikale reis, lag het startpunt voor Smile ook in 1967, en samen komen we bijna veertig jaar later uit in 2004, vele depressies, verslavingen, megalomane ideeën, en huiskamers vol strandzand later. Toch wat Brian Wilson betreft.