Het begon in 2012 als een eenmalig iets: het rangschikken van de beste 50 albums allertijden om het einde van het jaar wat extra luister bij te zetten. Het aantal albums om uit te kiezen werd vervolgens elk jaar groter, en elke keer wanneer in oktober de bladeren begonnen te vallen, schreeuwde de lijst van het jaar ervoor om een grondige revisie.
Gedurende negen edities kwam er al eens een album voorbij dat even snel weer verdween (in totaal haalden 123 albums ooit een plaatsje in op z’n minst één editie), terwijl andere platen uitgroeiden tot het vaste meubilair van de Schatkamer van de Popmuziek (12 albums haalden elk jaar de lijst). Vier albums hadden uiteindelijk de eer om zich voor ten minste één jaar te mogen kronen tot Beste Album Allertijden.
In de tiende jaargang is er geen ruimte meer voor de Waan van de Dag: alle albums hebben hun sporen doorheen de jaren ruimschoots verdiend. De noteringen van de afgelopen negen jaar werden namelijk opgeteld om zo tot een prachtige retrospectieve te komen, waarin we door zestig jaar popmuziek reizen.
Dit blijkt meteen uit het eerste kransje kroonjuwelen aan de onderkant van de lijst. “Komen ze nu wel of niet?” Menig bloemenkind vroeg het zich medio juni 1967 af op het inmiddels legendarische Monterey Pop Festival. Uiteindelijk kwamen ze niet, maar The Beatles hadden drie weken daarvoor natuurlijk de Summer of Love al lang en breed op gang geknald met de release van Sgt. Pepper, daarmee de standaard zettend voor alles wat daarna nog ooit kwam. Net zoals de idealen van de hippie-generatie haalden ook The Beatles de jaren ’70 niet, in tegenstelling tot hun eeuwige tegenhangers uit Londen. The Stones rockten stevig door op Sticky Fingers, het middelste deel van hun ijzersterke albumtrilogie, met bijbehorende smerige albumcover van de hand van Andy Warhol.
Doorgaan waar The Beatles waren gestopt, dat was het doel van Jeff Lynne toen hij ELO oprichtte. Out of the Blue geeft wellicht een indicatie wat Lennon & McCartney zouden hebben gedaan met de middelen uit 1977, oordeelt u zelf of die breuk nu uiteindelijk een vloek of een zege bleek. Minstens even spacey klonk Pink Floyd nog in 1968, op de scharnierplaat voor deze band: exit Syd Barrett, enter David Gilmour. Tenslotte belanden we in 1986, wanneer het gewicht van de wereld én het ganse heelal op de schouders van Morrissey rust, terwijl Johnny Marr de melodie teruggeeft aan het decennium. Reis, luister, en win.